ANTWOORDEN LIMBURG-QUIZ.
Vraag 1:
Antwoord: B, de constructie die we heden kennen is (net als een groot deel van Europa) tijdens het Congres van Wenen ontstaan, door Limburg samen met Belgie en Luxemburg toe te voegen aan de noordelijke Nederlanden (hiervoor waren de grootmachten koninkrijk Groot-Brittannie, koninkrijk Frankrijk, keizerrijk Rusland, keizerrijk Oostenrijk en koninkrijk Pruisen verantwoordelijk).
Vraag 2:
Antwoord: B, Charles de Brouckere die 1826 openlijk in de Tweede kamer zijn afkeer uitte van het beleid van Willem I, iets dat in die tijd niet vanzelfsprekend was (zijn vader was Orangist en gaf na deze schande door zijn zoon, zijn positie als Limburgse gouverneur op). Het zou leiden tot generatieconflicten in meerdere Limburgse gezinnen en de l'associations constitunionelles (zeg maar: grondwet koesterende 'herenclubs') zouden het opvangbekken vormen voor de 'studerende jeugd' (jongemannen) van die tijd, die nog een belangrijke rol zouden spelen in de Belgische Omwenteling van 1830.
Vraag 3:
Antwoord: D, de status van Hertogdom was pas in 1839.
Vraag 4:
Antwoord: C, Nicolas Daine was bevelhebber (onder Nijpels) van het Maasleger dat in Limburg actief was, Dibbets was 'de grote vijand' (Brabander in 'Hollandse' dienst) als vestingcommandant van Maastricht en Bernhard van Coburg-Saksen-Eisenach (Duitser in 'Hollandse' dienst) was opperbevelhebber van het leger der noordelijke Nederlanden (= het huidige Nederland minus Limburg).
Vraag 5:
Antwoord: C, de overige antwoorden zijn puur verzonnen.
Vraag 6:
Antwoord: B, Maastricht was de enige Limburgse stad die nooit tot Belgie en de Duitsche Bond heeft behoord. Venlo heeft wel tot Belgie behoord, maar niet tot de Duitsche Bond. Heerlen (op dat moment nog een groot dorp) en Roermond hebben beiden wel tot Belgie en de Duitsche Bond behoord.
Vraag 7:
Antwoord: B, C, D. Het onzinnige antwoord A is ooit in 1864 door Mr. Karnebeek gegeven in een poging op oneigenlijke wijze (zijn pleidooi stutte op wat er gezegd was tijdens het Congres van Londen i.p.v. de juridische tekst van het Verdrag van Londen) 'argumenten' aan te dragen om Limburg los te weken uit de Duitsche Bond (dat van te voren al gedoemd was te mislukken op grond van Art. 5 van de Wiener Schlussakte, iets dat deze jurist wijselijk verzweeg in zijn boek). Bovendien valt het op dat hij tegen zijn gewoonte in uitgerekend bij deze opmerking van 'staatsfunctie' geen conclusie trekt, maar die aan de lezer(es) overlaat! --> 'er kunnen geen twee soevereine staten zijn' [Nederland en Limburg, red.].....maar wie dan wel van deze twee, heer Karnebeek? Zowel Nederland als Limburg waren soevereine staten! (Limburg op grond van Art. 2 van de Wiener Schlussakte).
Vraag 8:
Antwoord: C, Limburg was lid van de Duitsche Bond gedurende 1839-1867.
Vraag 9:
Antwoord: B, C, D. Omdat Limburg door de grootmachten (op aangeven van de Limburgse afgevaardigde(n) in het Duitse parlement) van mening was dat het arme Limburg niet draagkrachtig genoeg was, werd Willem II 'verzocht' die contributieverplichting voor zijn rekening te nemen (zeg: Willem II deed wel even een greep in de staatskas van Nederland hiervoor, geen probleem.....de uitvoering ervan lag natuurlijk bij zijn onderdanen van de regering, met dergelijke futiliteiten houdt een koning zich niet bezig).
Vraag 10:
Antwoord: C, plenipotentiairs waren vertegenwoordigers voor een land cq. van een staatshoofd van dat land (bijvoorbeeld bij de ondertekening van een verdrag (ze hadden de volmacht daartoe), dat gebeurde in naam van een koning, maar niet door de koning zelf).
Vraag 11:
Antwoord: A, Limburg was geen provincie van Nederland ook al suggereert Art. IV van het Verdrag van Londen dat, iets dat Willem II steeds als argument aanvoerde ofschoon Art. V dit tegensprak (opgaan in de Duitsche Bond). Limburg kon niet provincie in het ene land zijn en soeverein in een bond. Dat zou hebben betekend dat er twee grondwetten zouden gelden en dat liet de Bundesverfassung niet toe (bevestigd in een uitspraak van het Duitse parlement van 27 juni 1848).
Vraag 12:
Antwoord: C, de Limburgse jagers (eigenlijk Regiment Limburgse Jagers) is een eenheid binnen het huidige Nederlandse leger dat haar oorsprong heeft in het regiment van Johannes Emilius Phaff dat in 1813 in Rotterdam werd opgericht. Ze hebben niets van doen met de Jagers te Voet en Jagers te Paard van het Limburgsche Bondscontingent die tot 1846 (in de praktijk 1848) deel uitmaakten van het Bondscontingent.
Vraag 13:
Antwoord: B, de supervisie oer de Bondscontingenten lag exclusief bij het Bundesheer. De staten bleven verantwoordelijk voor de huisvesting, opleiding en outtilage van de contingenten (Art. 9 Kriegsverfassung, oorlogsgrondwet van de Duitsche Bond). De inspectie en leiding tijdens oorlog lag in principe bij Pruisen (Oostenrijk nam daarentegen conform de Bundesverfassung het voorzitterschap voor haar rekening). Alleen de inspectie werd door generaals van beide lidstaten gedaan. Pruisen en Oostenrijk waren de grootste lidstaten en voerden de politieke/militaire leiding van de Duitsche Bond. Dit laat onverlet dat in de Kriegsverfassung is opgenomen dat alle bondscontingenten, groot of klein, elkaars gelijken zijn. De Duitsche Bond was eerst en vooral een militaire bond!
Vraag 14:
Antwoord: B, overige antwoorden zijn verzonnen.
Vraag 15:
Antwoord: A, de andere drie heren waren eveneens Annexionisten (maar geen leider) en tevens lid van de anti-Hollandse (dit keer zonder apostrofjes!) verzetsgroep Limburgsche Liga die in 1925 werd opgericht en twee perioden kenden (1925-1927, daarna werd er even niets meer van vernomen en opeens dook ze in 1931 weer op om in 1932 een laatste acte de presence te geven, daarna is niet bekend of ze nog bestaan heeft en hoe lang). In haar korte bestaan zorgde ze wel voor veel ophef: kort en heftig.
Vraag 16:
Antwoord: D, Maastrichtse burgemeester Van Oppen en president-comissaris Van der Lande van Bergerode (hoofdzetel in Heerlen, waar ook het gewraakte gesprek plaatsvond met Annexionistenleider en Tweede Kamerlid voor Limburg, directeur van Bergerode Henri van Groenendael, waarin deze zich liet ontvallen sympathie te koesteren voor aansluiting van Limburg bij Belgie) waren de 'verklikkers' naar de Minister van Binnenlandse Zaken en tevens Minister-President Charles Ruijs de Beerenbrouck. Die op zijn beurt, heeft er met Nolens (voorzitter RKSP, Rooms-Katholieke Staatspartij, waarvan Groenendael ook deel uitmaakte) de zaak behoorlijk opgeklopt en er een nationale kwestie van gemaakt. Met als klap op de vuurpijl; huiszoeking bij en intimidatie van Van Groenendael en co. plus ontslag van laatstgenoemde en een propagandatourtje van Wilhelmina door Maastricht. In heel Nederland werden met spoed pro-Nederlandse verenigingen opgericht. Het donkere zuiden kreeg opeens bijval uit onverwachte hoek in deze door Nolens en Ruijs de Beerenbrouck in eigen belang opgeklopte zaak. Ook neutraal betracht: vuile politiek.
Vraag 17:
Antwoord: C, de andere heerschappen waren of in andere perioden actief als separatisten (Belgische periode en Duitse periode) of waren juist pro-Hollands.
Vraag 18:
Antwoord: D, in het 'Deutschland über alles, alles in der Welt' couplet van het Duitse Volkslied (Lied der Deutschen) dat met deze tekst in 1841 geschreven werd door Hoffmann von Fallersleben en voor het eerst in een Zwitsers boekje met Duitse volksliederen werd gepubliceerd in 1842.
Vraag 19:
Antwoord: B, omdat staatskundig (de jure) de Duitsche Bond niet opgehouden heeft te bestaan (Art. 5 Wiener Schlussakte) en aldus het Hertogdom Limburg nog steeds de jure existeert (daar doen de 'de facto' opheffing van de Duitsche Bond door Bismarck, het Verdrag van Londen van 1867 en de huidige zienswijze niets aan af).
Vraag 20:
Antwoord: C, gewoon feiten die elke Limburger zou moeten kennen.
|